maandag 2 februari 2009

Waarom vrouwen niet kunnen schaken

Levon Aronian had voor Corus een nieuwe hoed gekocht.
En een nieuw pak. Ieder toernooi vraagt zijn eigen kleding, vindt hij.
In de NRC van 16 januari geeft hij heeft een verklaring waarom er zo weinig vrouwen schaken. “Schaken is een wreed spel, je moet voor bloed gaan en daar zijn vrouwen te gevoelig voor. Dat gaat tegen hun natuur in, tenminste in mijn klassieke beeld van vrouwen. In schaken moet je kwaadaardig zijn en erg agressief. Als je verliest zijn er geen excuses. Daar zijn meisjes te aardig voor. Het wrede van schaken is het verliezen.”
Vrouwen moeten dus een dubbele inspanning leveren om met de mannen mee te kunnen schaken. Eerst moeten ze hun eigen aardigheid en gevoeligheid overwinnen om een noodzakelijke basishoeveelheid wreedheid te kweken en daarna moeten ze zich op dat vlak meten met mannen die dat van nature al in zich hebben. Dat vereist dubbele inzet. Als we Aronian willen geloven moeten vrouwen die wel schaken op redelijk of hoog niveau daarom wel gruwelijke monsters zijn.
Op de wetenschapspagina van dezelfde krant gaat het ook over schakende vrouwen. Dat er zo weinig vrouwen schaken komt gewoon doordat er minder meisjes dan jongens beginnen met schaken, stelt Merim Bilalic van de universiteit van Oxford. De gemiddelde rating is hetzelfde, de uitval bij schakende jongens en meisjes ook. Bilalic gooit het op culturele verschillen: Schaken wordt gezien als een mannensport. Meisjes krijgen van jongs af aan te horen dat ze het toch niet kunnen en er dus ook niet aan hoeven te beginnen.
Al met al komen we dus nauwelijks dichter bij een antwoord op de vraag waarom vrouwen niet kunnen schaken.
Ik heb eens gelezen dat sport allereerst een middel is voor mannen om uit te maken wie het zwaarst geschapen is. De beste sporter bewijst dat hij de grootste pik heeft en daarmee zeer aantrekkelijk is voor de vrouwen.
Dat geldt dan alleen voor mannensport. Bij een gemengde sport als schaken roept het een complicatie op: een vrouw kan overtuigend bewijzen dat ze de grootste heeft en dan heeft ze hem nog niet. Zo bekeken zitten vrouwen dus voor niks te schaken en het is dan ook geen wonder dat de meesten er niet eens aan beginnen.
Een heel vrouwelijke verklaring stond in het dagelijks magazine van het pas gehouden Schaakfestival. Daar zegt schaakster Marlies Bensdorp dat het komt door de sociaal weinig vaardige en slecht verzorgde mannen die je wel eens tegenkomt in de schaakwereld. “Weet je wel hoe vaak het stinkt in de speelzaal?!”
Ik vrees dat de hele hoedenkast van Aronian daar niet tegenop kan.
Het advies dus voor alle mannen die wel eens wat vaker een vrouw tegenover zich aan het bord willen: Zeg iets aardigs en ga in het vervolg voor het schaken onder de douche in plaats van er na of helemaal niet. En koop eens een nieuw schaakpak.

Wie stopt Roel Donker?

Kampioen en clubicoon Erik Hoeksema is, aan de vooravond van het jaar van zijn tiende titel op rij, gaan bridgen op dinsdag. Er moet dus een nieuwe kampioen komen.
Een kampioen die stopt zonder te zijn onttroond, we zagen het alweer enige jaren geleden in de Tour de France, en onlangs in het vrouwentennis. Chaos aan de top daar sinds Justine Henin is gestopt. En de eerste twee Tours na Armstrong werden beslist in laboratoria, rechtbanken en ploegleidersbussen. Pas na een jaar of drie is er waarschijnlijk weer iemand die de rol van patron op zich kan nemen, tenzij The Boss besluit alsnog zelf terug te keren in Frankrijk.
Een kampioen die stopt, het blijft vreemd. Kampioenen verdwijnen in de regel omdat ze worden verslagen. Dat houdt de geschiedenis van de sport in beweging. Merckx en Indurain, McEnroe, Sampras en Federer, Koss en Ritsma, Karpov, zelfs Kasparov en nu weer Kramnik, ze waren lange tijd ongenaakbaar en werden daarna door een nieuwe kampioen aan de kant geschoven. Een kampioen die er zelf mee stopt vereeuwigt zichzelf , maar onderbreekt daarmee ook het dialectisch proces van de sport.
In de chaos op de club stond een pelotonnetje kroonprinsen klaar om de vacante titel op te eisen. Houtman, Van Putten, Bodewes, Edwin en Hiddo... allemaal klaar voor de strijd. Tegelijk wetend dat het een magere titel wordt omdat de lege plaats van de beste zo duidelijk zichtbaar is. Niemand meer om de tanden op stuk te bijten, niemand meer die ten koste wat het kost verslagen moet worden.
Tot er na een paar competitieronden een wat schuchtere jongeman met lange blonde haren binnen kwam. Roel Donker. Hij bond de een na de andere titelfavoriet aan zijn zegekar. Van Putten, Houtman, Bodewes, de Zuiderstegen, de barman, allemaal gingen ze er aan. Alleen de kleine Casper Rupert hield dapper stand en sleepte er tegen Donker een remise uit.
Ik moest denken aan de Oudtestamentische verhalen over Samson (Simson voor de bijbelvaste lezers). Hij velt de horden Filistijnen met de blote vuist en zij stellen alles in het werk om het geheim van zijn kracht te vinden. Pas las er een hele mooie vrouw op hem losgelaten wordt laat hij zijn geheim los. Als zijn haar er af gaat zal hij machteloos zijn, zegt hij, en zo geschiedt.
Toen Roel Donker onlangs in de wedstrijd tussen het 3e en 4e team ook Arjen Tilstra versloeg, was het duidelijk. Schaakclub Groningen heeft een nieuwe meister. Wie of wat zal hem nog kunnen stoppen?
Voor alle Filistijntjes met nog een restje titelaspiratie heb ik de volgende suggestie: stuur een bloedmooie vrouw op Roel af en laat haar proberen hem zijn geheim te ontfutselen. Blijf ondertussen trouw op de club komen, onderhoudt uw theorie en speel uw wedstrijden. Als Donker op een dag met gemillimeterd hoofd op de club verschijnt weet u dat u moet toeslaan.
Anders: Leve de koning en leve een nieuw tijdperk.

Opgesloten dingetje

Annemarie Prins, aan tafel bij VPRO’s Zomergasten, had als eerste fragment in de uitzending van 17 augustus gekozen voor het bekende interview van Mies Bouwman met Jannes van der Wal, in 1982. Hij was net wereldkampioen dammen geworden.
Jannes zit bijna een meter bij de microfoon vandaan en moet na iedere vraag helemaal naar voren buigen om zich verstaanbaar te maken. Op verzoek van Mies Bouwman om wat dichter bij de microfoon te gaan zitten, schuift Jannes met omslachtige armzwaaien en gewieg met zijn bovenlichaam tien centimeter naar voren.
‘Jannes, hoe voel je je,’ vraagt Mies.
‘Een beetje leeg,’ zegt Jannes, ‘want ik heb niks meer te presteren.‘
Of hij niet nog een keer wereldkampioen kan worden, vraag Mies. ‘Ja, maar ik wil altijd hogerop,’ zegt Jannes.
‘En verder is er niks?’
‘Nou ja, het heelal ofzo, maar ik weet niet of ehh, of ze daar ook dammen, maar ik ben wel nieuwsgierig.’
Achteraf weten we nu dat het voor Jannes van der Wal niet het heelal geworden is maar het schaken, waar hij ook best goed in was.
Na de uiteenzetting over dammen in het heelal probeert Bouwman het gesprek weer wat down to earth te krijgen en begint te vissen naar de leeftijd van Jannes. Die weet deze onverwachte wending maar matig te verwerken, zit wat schaapachtig te grijnzen en kan geen woord meer uitbrengen. ‘Kom eens wat dichterbij Jannes,’ kakelt Mies, dit alles op een toon alsof ze een kleuter bij de uitreiking van het veterstrikdiploma toespreekt. Dat laat Jannes zich geen twee keer zeggen en hij kruipt bijna bij haar op schoot. Er volgt nog een onbenullige vraag waarom Jannes als Fries in Groningen woont (‘Nou, kijk, het is voor veel Friezen gebruikelijk dat als ze hun schooldiploma hebben gehaald ze gaan studeren aan de universiteit.’ ‘Studeer je, Jannes?’, ‘Nee, maar eehh, er is gewoon een bepaalde verhuizing van Friesland naar Groningen omdat daar een universiteit is en daar niet’, probeert Jannes het nog eens duidelijk te krijgen maar het lukt niet meer).
Zomergast Annemarie Prins, regisseur en actrice, legt omslachtig uit dat ze de manier waarop Jannes voor de camera dichtsloeg zo herkende, dat ze tijdens een optreden soms ook zomaar totaal zonder woorden staat en dat ze het een schandaal vindt dat iemand als Jannes in zo’n situatie bij zo’n aanmatigend kwekkende Mies Bouwman wordt gebracht. Een gekooid en gemanipuleerd dier, noemt ze hem, gebruikt om wat studiogasten en tv-kijkers aan het lachen te maken.
‘Want,’ zegt ze dan met gewichtige stem, ‘dammers en schakers hebben toch een licht in zichzelf opgesloten dingetje.’
Ik denk dat deze uitsmijter van Prins al het verdere spreken overbodig maakt.
Bij dezen wens ik u daarom een prettig seizoen. Pas goed op uw dingetje en laat het niet ontsnappen.

Schaakvoetbal

‘Het was heel slecht tegen Frankrijk,’ zei ik tegen Edwin.
Dat was op dinsdag, na Nederland-Roemenië. Ik had geschaakt, zoals het hoort op dinsdag, hij had voetbal gekeken en kwam even nabeschouwen.
Het liep dan wel mooi voorin, met Robben en Van Persie en de anderen die er vier in schoten tegen Frankrijk één, maar iedereen kon zien dat het Nederlandse centrum bijna de hele wedstrijd lang totaal overlopen werd. Weggeblazen. Er stond niet eens een middenveld.
Sowieso, als je keeper je beste man is deugt er iets niet bij de rest van het team.
Edwin zei dat ik niet moest zeuren en blij moest zijn dat Nederland zo fantastisch voetbalde en van die mooie overwinningen haalde. En dat de sfeer zo goed was.
Wat ontbrak was iemand die het middenveld overeind kan houden, een sloper die daar een oorlogje kan voeren. Een Makelele, een Gattuso, hoewel dat dit EK misschien slechte voorbeelden zijn. Davids dan, Wouters, Neeskens. Inderdaad, Van Bommel.
Van Bommel is een sfeerverzieker, zei Edwin.
Net wat we nodig hebben, zei ik. Ik had al lang gehad met die geweldige sfeer en die kindjes na de wedstrijd en jongens die elkaar de bal de hele tijd zo gunden. Al die gezelligheid, al die klefheid er omheen, waar moest dat naar toe als het er echt om zou gaan?
Maar dat was dan misschien nog een bijkomstigheid, erger was het Nederlandse middenveld dat telkens door het ijs zakte.
Iedere schaker weet dat het centrum de plaats is waar alles gebeurt. Van jongs af aan wordt dat er ingeramd. Wie het centrum in handen heeft, heeft de wedstrijd al half gewonnen. Sterke centrumpionnen moet je dus hebben, van die etterige galbakken die er alleen maar staan om de fraaie plannen van de tegenstander te dwarsbomen, en daaromheen gebeurt de rest. Alles naar voren gooien, zoals Nederland deed tegen Frankrijk, mag in je vroege schaakjeugd, maar daarna dat centrum, dat centrum. Daar moet de slag gewonnen worden.
Van Basten gokte een keer goed met z’n extra aanvallers. Kwa kansen stond het ongeveer gelijk, maar het was een soort loterij. Twee totale mataanvallen tegelijk, en degene met de slechtste keeper verloor.
Schaakvoetbal is een scheldwoord, gebruikt door ontevreden supporters die flitsend, attractief en dominant aanvalsspel willen zien. Maar voor San Marco en co was het niet verkeerd geweest als hij zich eens had verdiept in wedstrijden van Kramnik, Ivanchuk of Svidler. En dan misschien op het einde een attractief toetje Morozevich.
Zuidersteeg, je hebt tegen Semak, Semshov en Zirjanov gezien wat er van komt als je niet de baas bent in de middencirkel. Als je dat centrum aan je tegenstander laat kan dat inderdaad de sfeer behoorlijk verzieken. We doen het tenslotte niet alléén voor de gezelligheid.

Blunders

Tot mijn grote verbazing en enigszins tot mijn schrik was de voorgaande En Passant maar liefst voor een kwart gevuld met blunders. Blijkbaar wordt er bij Schaakclub Groningen bijna net zoveel geblunderd als geschaakt.
Ik miste een verslag van Groningen 1 (die zijn wel zo verstandig om hun nederlagen niet al te breed uit te meten). Groningen 2: een heel kort verslagje van hun verloren wedstrijd. Van Groningen 4, 5, 6 en 8 alleen maar statistieken.
Wat wel te vinden was: de breed uitgemeten nederlaag en gelijk spel van het derde, en Groningen 7, die ook hun moeizame remises nog wel een verslag waard vinden. Maar dat was dan ook wel uit het hol van de leeuw weggesleept.
Daarna maar liefst tien pagina’s blunders, geredigeerd en becommentarieerd door Michiel Meewsen en een zootje handlangers.
Blunders kunnen zijn het weggeven van dames, f-pionnen cadeau doen, jezelf onnodig mat laten zetten, gewonnen stellingen weggeven, maar ook paarden laten stikken, giftige pionnen consumeren, te diep in een denktank kruipen, niet uit een denktank komen en andere vaagheden als geknoei, afschuwelijk geknoei en veronachtzamen van theorie. Een grote zonde, goed voor drie punten, is het niet insturen van blunders. Jawel, hier begint onze hersenspoeling.
Dat laatste dacht ik ook te kunnen doen. Ik wil namelijk niet in de blunderrubriek. Ik wil een goede partij spelen en winnen. Desnoods eervol verliezen, maar voor mijn blunders geneer ik mij en dat is blijkbaar nogal ouderwets.
Ik wist echter op de avond dat ik een gewonnen pionneneindspel tegen Wim Krijnen verprutste, dat ik al was gezien. Maar de dag erop gooide ik mijn broek met het notatieformulier nog in de achterzak in de wasmachine. Vergeten, echt.
Toen ik, geïndoctrineerd als ik inmiddels toch ben, aan de blunderredactie liet weten dat mijn blunder was weggespoeld, kreeg ik als antwoord dat men de situatie met analyse al van Peter B. had ontvangen. Michiel heeft overal informanten rondlopen die blunderaars die zelf niks insturen erbij lappen.
Het weekeinde daarop keek ik Das Leben der Anderen. Toen wist ik dat de informanten van de blunderstasi overal zitten. Niemand is veilig voor het Alziend Oog.
Zelfs kreeg ik laatst van Michiel een mailtje met de boodschap ‘ik weet waar je woont’.
Daarom mijn oproep: stop deze waanzin, ga weer schaken en schrijven over schaken. Dood aan de blunderrubriek.
Wir sind das Volk.

Romantiek

Na de eerste euforie over de wedstrijd Topalov-Kramnik volgde snel de ontnuchtering.
‘Dit is toch geen schaken meer’, of ‘waar is de romantiek van het schaken gebleven’, verzuchtte menig schaker nadat Topalov zijn aartsrivaal Kramnik (de man van de remise voor Groningen 1) op Corus met een spectaculaire variant van het bord had geveegd.
Met romantiek wordt doorgaans de eenzame schaker bedoeld, het genie dat niets tegenover zich heeft dan zijn tegenstander en die in volstrekte afzondering van de buitenwereld de man tegenover hem moet verslaan.
De klacht van de romantici is terecht. Deze manier van schaken, dit verhaal van het romantische schaak bestaat niet meer, gesteld dat het ooit bestaan heeft. Topschaak is een combinatie van geschiedenis en hogere wiskunde geworden.
Victor Kortsnoi zei zelfs over Corus-eindwinnaar Carlsen dat deze nog geen wereldkampioen kan en mag worden en geen toptoernooi zou mogen winnen omdat hij nog zoveel duizenden partijen niet heeft gezien. Kortsnoi zelf bakte er niet veel van in de seniorengroep.
Op Chessvibes stond een filmpje van Topalov voor de wedstrijd. Hij arriveerde als eerste aan het bord, deed een zet en wachtte daarna rustig de komst van Kramnik af.
Hij zat daar wat, armen over elkaar, en keek om zich heen als een roofdier dat in de verte zijn prooi recht op zich af ziet komen. Een man die wist dat er iets stond te gebeuren, dat hij binnen enkele uren de wereld in verbijstering zou achterlaten. Een veldheer die alles uiterst nauwkeurig heeft voorbereid en die zit te popelen om de vijand een mokerslag toe te brengen.
Volgens de verhalen na de wedstrijd had Topalovs secondant Cheparinov de gebruikte zet al drie jaar geleden te hebben ontdekt en talloze varianten, tot dertig zetten vooruit, tot in detail te hebben uitgerekend. Cheparinov had de truc best zelf mogen uitvoeren maar hij liet dit liever aan de meester zelf. Team Topalov besloot het vervolgens te bewaren voor een mooie gelegenheid.
En inderdaad, wie zou een beter slachtoffer zijn dan aartsvijand Kramnik, na alle oorlogen die zij al dan niet aan het bord hadden uitgevochten? Helaas was er geen beeldmateriaal van Kramnik op het moment dat de bijl viel.
Alles bij elkaar is dit waarschijnlijk ook weer een mooi verhaal en vooral een zoektocht naar nieuwe romantiek. Spannende en spectaculaire schaakverhalen levert het echter evengoed op.
Romantiek is voor losers.